5 Jezus is de Christus en Zoon van God
Wie in Gods wet de liefde niet herkent of daarvan losmaakt, houdt een leeg omhulsel over dat hij vroeg of laat vult met menselijke regels en tradities. Want menselijke regels en tradities zitten boordevol gemakkelijk herkenbare liefde. Eigenliefde. Daarvan wisten de Farizeeƫrs in de tijd van Jezus alles van, zo gedroegen zij zich althans. Zij kenden de wet van God tot in detail en wisten gewone mensen haarfijn uit te leggen hoe zij naar Gods wet moesten leven. Maar zelf leefden zij er niet naar. Oppervlakkig bezien was erop hen niet eens zoveel aan te merken. Zij leken zelfs voorbeelden van vroomheid en wetgetrouw leven. Zij gaven bijvoorbeeld akelig precies hun tienden. Maar als iemand echt in de problemen zat, waren de Farizeeƫrs niet thuis. Hun vrome gedrag op straat en lange gebeden waren niet om God te eren of te danken, maar bedoeld voor eigen eer en om bij mensen op te vallen. Hoewel gewone mensen doorgaans geen 'dubbel' leven leidden en niet zo te koop liepen met hun 'vroomheid', gingen ook zij niet goed met de wet van God om. Zij meenden namelijk door zich heel precies aan de wet van God te houden, gerechtigheid bij God te kunnen verwerven. Te verdienen, want wat genade is om uit te leven wisten zij niet. Zij wisten dan ook absoluut niet om te gaan met Jezus' woorden van genade1. Eerlijk gezegd was dat ook niet zo vreemd als je als heel jong kind al psalmversjes leerde die spraken van het geluk dat in je leven komt wanneer je precies doet wat God in Zijn wet van je vraagt. Geen wonder als je vanaf je kleuterjaren nooit anders hoorde dan dat vrede en rust in je leven komen wanneer je je aan Gods geboden houdt. Begrijpelijk ook dat je dan op den duur gaat denken dat je door een wetnauwkeurig leven en het doen van goede werken, de komst van de Messias bespoedigen kan. Dat laatste gold wel heel sterk voor de Joden in de tijd van Jezus2. Zij zagen met meer verlangen dan ooit uit naar de Messias die het Joodse rijk weer zou herstellen en hun de ontnomen zelfstandigheid weer zou teruggeven. Want behalve op religieus terrein hadden de Romeinen de Joden alle autonomie ontnomen3. Alsof dat niet genoeg was, hadden zij nota bene een overwonnen Edomiet als procurator over hen aangesteld4.
Toen Johannes de Doper zei dat het Koninkrijk van God nabij was, herleefde de hoop op een vrije en onafhankelijk Joodse staat met volle kracht. Zou Israƫl herleven? Was Johannes soms de lang verwachte Messias? Dat Johannes de Christus niet was deerde de mensen nauwelijks. Want toen Jezus, de Man wiens komst Johannes moest voorbereiden, ook sprak van het Koninkrijk van God en machtige wonderen deed, werd de hoop op een nieuwe Joodse leider en nieuwe staat alleen maar groter. Jezus sprak zo heel anders dan de schriftgeleerden. Hij had geen citaten uit de Thora of van profeten nodig om zijn woorden kracht bij te zetten. Zijn woorden spraken voor zichzelf5. Dat maakte indruk op de mensen en wekte geloof. Zelfs bij zeer vooraanstaande Joden. Toch was dat geloof niet het geloof waartoe Johannes de Doper had opgeroepen. Niet zonder reden had Johannes zichzelf de minste slaaf van Jezus genoemd. De slaaf die niet eens Zijn schoenen los of vast mocht maken. Johannes was namelijk een mens en Jezus de Zoon van God. Johannes had dat altijd al geweten. Maar nadat hij Hem gedoopt had en God Zelf Hem zijn Zoon had genoemd wist hij dat heel zeker. Dat gold niet voor de meeste Joden die Gods woorden ook gehoord hadden of later daarvan hoorden. De meeste Joden gingen eenvoudig aan Johannes' getuigenis en Gods woorden voorbij. In het Joodse denken en geloof past, net zoals in onze tijd nog altijd, geen Zoon van God6. God is ƩƩn en dus kan Hij geen Zoon hebben. En helemaal geen lichamelijke Zoon. Dat een mens ook God zou zijn of later zou kunnen worden, was gewoon absurd. Zelfs mensen als Abraham, Mozes, David en Elia bleven mens, hoe hoog zij ook als mens gestegen waren. Voor de Joden was de Messias dan ook een mens zoals zij. Wel een belangrijke, maar toch een mens. Dat had de geschiedenis overduidelijk geleerd. Messias betekent immers gezalfde. Vanaf het moment dat God Israƫl als Zijn volk had uitgekozen, waren mensen gezalfd om een bijzondere taak in Israƫl te vervullen. AƤron en zijn zonen werden bijvoorbeeld gezalfd om hogepriester te zijn. Elisa werd een messias om als profeet Gods woorden door te geven. Ook de koningen over Israƫl waren gezalfd, stuk voor stuk een messias zou je kunnen zeggen.
De Bijbel vertelt bijvoorbeeld over de zalving van Saul tot koning over Israƫl. En van David en Salomo. Wat dat betreft was het dus eigenlijk niet vreemd dat de mensen in de tijd van Jezus er stellig van overtuigd waren dat de beloofde Messias een grote profeet of sterke koning zou zijn. De koning waarover de profeten spraken. Of de profeet als Mozes, die hun weer vrede en rust zou geven in een vrij, eigen en onafhankelijk land. Maar die vrede bracht Jezus niet. Daarom kon Jezus de Messias niet zijn. Bovendien kwam Hij uit Galilea. Als er ƩƩn ding zeker was, dan wel dat de Messias niet uit Galilea zou komen. Want uit Galilea was nog nooit iets goeds gekomen. Niet eens een profeet. Behalve Jona, die uit Gath-Hefer kwam7. In de ogen van veel Joden was hij niet eens een profeet. Hij ging immers naar de heidenen!8 Jona ging immers naar de heidenen. Dat deed een Joodse profeet niet. Dat alles nam echter niet weg dat heel veel mensen Jezus toch wel een bijzonder mens vonden. Velen van hen hadden Hem maar wat graag hun koning hadden gemaakt. Zelfs toen Jezus daarvoor wegvluchtte, bleven de mensen in Hem geloven. Als Hij niet hun koning wilde zijn, dan was Hij op zijn minst een groot profeet als Elia of Jeremia. Maar Jezus de Zoon van God? Dat kon niet, dat stond dwars op het Joodse denken en geloof. De Bijbel geeft daarvan een treffend voorbeeld in de gelovige Schriftgeleerde Nicodemus. Hij geloofde wel dat Jezus door God gezonden, maar niet dat Hij de Zoon van God was.
Zelfs Johannes de Doper, de Elia waarover Maleachi sprak en de man die na Jezus' doop zo krachtig getuigde dat Jezus de Zoon van God is, begon te twijfelen toen hij in de gevangenis zat. Hij hoorde wel over de wonderen die Jezus deed, maar van een bevrijding merkte hij niets. Niet voor hemzelf en niet van zijn volk. Wat moet het Jezus een verdriet hebben gedaan toen Hij hoorde van Johannesā twijfel. Johannes wist toch beter. Inderdaad. Maar Johannes was wel een mens. Met zijn ups en downs. Ook in zijn geloof. En hij was ook een Jood. Ook in zijn geloof. Een Jood die vanaf zijn kleuterjaren geleerd had dat een messias een mens was. Mensen die gezalfd werden om bijvoorbeeld koning over IsraĆ«l te zijn. Wat je als kind geleerd hebt, raak je niet gemakkelijk kwijt. Daarop teer je als volwassene teruggeworpen wordt op jezelf of je geloof een tijd lang vanuit je herinneringen moet beleven. Zoals Johannes toen hij in de gevangenis alleen was met zijn gedachten en angsten. Toen hij daar hoorde wat Jezus in Nazareth gezegd had, dacht hij misschien ook wel dat Jezus een koning voor het hier en nu was. Zo had zijn vader Zacharias bij zijn geboorte toch eigenlijk over Jezus gesproken. Dat had ook de engel GabriĆ«l min of meer gezegd, toen hij Mirjam (Maria) vertelde dat zij Jezus tot Zijn geboorte mocht dragen. Zo dachten onderhand de meeste Joden die in Jezus geloofden. Juist tegen de tijd dat het Joodse Paasfeest gevierd zou worden, het feest van de bevrijding, leefde de gedachte van de messias als de door de profeten beloofde koning die hun zou bevrijden heel sterk. Het was daarom geen wonder dat de Joden juist in die tijd Jezus tot twee keer toe hun koning wilden maken. Eerst op de dag van het broodwonder in Galilea. Later op de zondag voor Jezus' laatste Paasfeest op aarde. Zelfs Jezus' eigen discipelen meenden ook zelfs dat Jezus hen eens in het hier en nu zouden bevrijden. Vooral Judas Iskarioth, de enige discipel van Jezus die uit Judea kwam9.
Nadat Jezus uit de dood was opgestaan, waren vrijwel alle discipelen daarvan heilig overtuigd. Zij vroegen Hem althans voortdurend of Hij Israƫl zou bevrijden en een eigen koning geven. Vanuit Joods perspectief en naar de mens gesproken was Johannes' twijfel dus niet zo vreemd. Jezus verweet hem dan ook niets. Of eigenlijk wel. Johannes moest maar eens denken aan de wonderen die Hij deed en het goede nieuws dat Hij bracht. Dan wist hij wel genoeg. Dat was immers precies wat de profeet Jesaja gezegd had dat de Messias zou doen en spreken. Johannes de Doper was overigens niet de enige bij wie na zijn openbare geloofsbelijdenis het geloof dreigde te ontglippen. Toen de discipelen voor het eerst kennis maakten met Jezus wisten zij heel zeker dat Jezus de Christus was en Zoon van God. Maar toen zij eens in een vliegende storm op het meer van Galilea dreigden te verdrinken, waren zij dat geloof helemaal kwijt. Gelukkig niet voor lang. Want toen de dag daarna talloze discipelen niets meer met Jezus te maken wilden hebben, bleven zij bij Hem. Omdat Hij de Zoon van God was en eeuwig leven kon geven.
Toen Jezus hen niet veel later in Caesarea Filippi verteld had van Zijn aanstaande dood hadden zij opnieuw en van harte beleden dat Hij de Christus was en Zoon van God. Vreemd genoeg verbood Jezus hen toen erover te praten dat Hij de Christus is. Zij moesten namelijk eerst nog leren en geloven dat de Christus lijden en sterven moest10. Voor die lessen heeft Jezus vanaf dat moment ruimschoots de tijd genomen. Bijvoorbeeld door Johannes, Petrus en Jakobus een paar dagen later mee te nemen naar de top van een berg om getuige te zijn van Zijn ontmoeting met Mozes en Elia en opnieuw van God te horen dat Hij Gods Zoon is.
Laaiend enthousiast waren zij geworden. Vooral Petrus die het liefst voor altijd op de berg zou zijn gebleven. Maar nadat God gesproken had, veranderde hun enthousiasme in panische angst. Geen mens kan immers blijven leven nadat God rechtstreeks tot hem gesproken had. Wanneer Jezus hen niet gerustgesteld had, zouden zij niet eens beseft hebben wat voor machtige en vooral bijzondere dingen zij op de berg hadden mogen meemaken. Hoe langer zij daarover langer nadachten, hoe enthousiaster zij werden en de andere discipelen deelgenoot wilden maken van hun ervaringen op de berg. Maar ook dat mocht niet. Daarmee moesten zij wachten tot Jezus uit de dood zou zijn opgestaan. Dat was voor hen moeilijk genoeg. Te wachten, maar vooral te geloven dat Jezus uit de dood zou opstaan. Want hoewel Hij meer dan eens met hen over Zijn dood en opstanding had gesproken, geloofden zij niet echt dat Hij uit de dood zou opstaan. Dat bleek wel toen zij de mannen en vrouwen niet wilden geloven die hen vertelden dat Jezus werkelijk was opgestaan. Sommigen discipelen twijfelden nog toen Hij veertig dagen later op het punt stond terug te keren naar de hemel. Dat veranderde echter radicaal toen zij de Heilige Geest ontvangen hadden. Toen werd voor hen ineens duidelijk dat het geloof niet compleet kan zonder de zekerheid van de dood en opstanding van de Zoon van God. En begrepen zij waarom Jezus juist de wrede en meest ellendige dood aan het kruis11 moest sterven. Toen Hij twee dagen voor Pasen tegen hen zei dat Hij gekruisigd zou worden, hadden zij vreemd opgekeken12. De Romeinen Hem kruisigen? De Joden zochten Hem toch vanwege Zijn 'godslasteringen'. Steniging was toch de straf die de wet van Mozes aan godslastering verbond. Zochten de Romeinen Hem nu ook al? Zagen zij in Hem nu ineens een staatsgevaarlijk mens omdat de mensen Hem twee dagen eerder13 als hun koning hadden binnengehaald?
Heel begrijpelijke vragen wanneer je, zoals de discipelen toen nog, het inzicht mist dat Jezus juist omdat Hij de Zoon van God was de vloekdood aan het kruis moest sterven om mensen te redden van de vloek van de dood. Dat begrepen de discipelen zij pas toen de Heilige Geest hen ook die woorden van Jezus in herinnering bracht en de waarheid daarvan leerde begrijpen en verstaan. En geloven. Want Jezus' kruisdood is misschien wel het grootste mysterie aller tijden. Daarvan begrijpt een mens helemaal niets. Kan hij niet eens geloven wanneer de Heilige Geest hem dat niet laat geloven. Want toen Jezus aan het kruis hing, stond God niet op een afstand! Jezus was immers Gods Zoon. Meer nog, Hij was Zelf God. Dus toen God Jezus op het dieptepunt van Zijn lichamelijk lijden Hem aan Zijn lot overliet, was God daar toch bij! De Vader en de Zoon zijn immers Ć©Ć©n. Dat betekent niets minder dan dat God in zijn Zoon Zichzelf alleen liet. Om mensen met Zich te verzoenen. Daar schieten de tranen je toch bij in de ogen en staat je verstand bij stil. Toch mag jij dat geloven. En door de Heilige Geest zeker weten dat het nog waar is ook. Misschien is dat wel het belangrijkste. Jezus, de Christus, is Zoon van God. Is God!
Voor een Jood was en is dat het moeilijkste om te geloven. Want als Jezus Gods Zoon is, heeft het Joodse geloof geen inhoud meer. Daarom was het 'proces' wat de Joodse leiders tegen Jezus voerden er voortdurend op gericht te ontkennen dat Hij de Zoon van God was en 'bewijs' dat Hij Gods Zoon niet kon zijn. Dat begon al dadelijk tijdens het eerste verhoor na Zijn gevangenneming. Van een fatsoenlijk hoor en wederhoor was geen sprake doordat de leden van de Hoge Raad er alleen maar aan toe kwamen Jezus op de meest grove manier beledigden en bespotten. Vervolgens namen zij niet eens de moeite Hem een eerlijk proces volgens de Joodse wet te geven. Want toen er geen twee getuigen te vinden waren met een eensluidende aanklacht, ging de Hoge Raad af op de verklaring van een paar die zeiden dat Jezus gezegd had dat Hij de tempel zou afbreken en in drie dagen weer opbouwen. Maar dat had Jezus niet gezegd! Hij had gezegd dat als mĆØnsen de tempel zouden afbreken, Hij die weer in drie dagen zou opbouwen. Voor de Joodse leiders maakte dat overigens niets uit. Want door te zeggen dat Hij de tempel weer in drie dagen zou opbouwen, zei Jezus in feite dat Hij de Messias was. Zacharias had immers gezegd dat eens een Zoon van David de tempel van God zou herbouwen. Eerder had de profeet Nathan dat weliswaar ook al gezegd. Maar dat gold in eerste aanleg Davids zoon Salomo. De profetie van Zacharia reikte echter veel verder en sprak van de beloofde Messias14 Daarom vroeg de hogepriester aan Jezus of het waar was dat Hij gezegd had de tempel te zullen afbreken en weer opbouwen. Op die vraag wilde Hij echter niet ingaan. Waarom zou Hij? Met de tempel had Jezus niet de tempel van hout en steen bedoeld, maar Zijn eigen lichaam. Bovendien zouden de SadduceeĆ«rs in de raad15, die niet in de opstanding uit de dood geloofden, dat niet kunnen en willen begrijpen.
Maar toen de hogepriester Jezus vervolgens vroeg of Hij de Christus was en Zoon van God, kon en wilde Hij die vraag volmondig bevestigend beantwoorden. Zich ten volle realiserend dat Hij daarmee Zijn eigen doodvonnis tekende. Voor de Hoge Raad bleef toen maar ƩƩn vraag over, namelijk wie het doodsvonnis moest voltrekken en wanneer. Normaal gesproken zouden de Farizeeƫrs en schriftgeleerden dat zelf doen. In de afgelopen jaren hadden zij al meer dan eens op het punt gestaan dat te doen. Maar nu, zo vlak voor de paasdagen, waren zij bang dat de gewone mensen daartegen massaal in opstand zouden komen. Zeker nadat zij Hem een paar dagen eerder en met het oog op het paasfeest nog als hun koning Jeruzalem hadden binnengehaald. De Hoge Raad besloot daarom dat de Romein Pilatus het 'vuile werk' maar moest opknappen door Jezus te laten kruisigen16 Dan konden de Joodse leiders naar waarheid zeggen dat niet zij, maar de Romeinen Jezus hadden gedood17.
Maar Pilatus voelde daar niets voor. Tot de Joden zeiden dat Jezus een ernstige misdaad tegen de keizer begaan had door zichzelf koning te noemen. Een opmerkelijke beschuldiging in de mond van de Joden. Want Jezus had juist gezegd geen koning van deze aarde te zijn. Toen de mensen Hem dat toch wilden maken, was Hij daarvoor weggelopen. Even opmerkelijk was het dat niemand over Hem sprak als de Christus. De FarizeeĆ«rs hadden dat immers ten strengste verboden. Maar ook de discipelen die wisten dat Hij de Christus was, mochten niet over hem spreken als de Christus. Jezus had daarover Zelf overigens niet of nauwelijks gesproken. De enige keer dat Hij gezegd had dat Hij de Christus was, was tegen de Samaritaanse vrouw in Sichar geweest. De enige die openlijk over Hem als de Christus gesproken had, was Johannes de Doper geweest. Dat Jezus gezegd zou hebben de koning van de Joden te zijn, was dus niet te bewijzen. Pilatus kon daar dan ook niets mee. Wilde dat ook niet. Maar toen de Joden dreigden hem daarom in diskrediet te brengen bij de keizer, werd hij toch wat voorzichtiger. Hij vroeg Jezus of het waar was dat Hij een koning was. Toen Jezus dat weliswaar bevestigde, maar eraan toevoegde dat Zijn koningschap niet van deze aarde was, werd het Pilatus opnieuw duidelijk dat van Jezus geen enkele dreiging uitging en Hij naar Romeins recht onschuldig was. Als de Joden hun 'koning' beslist wilden kruisigen, moesten zij dat zelf maar doen. Wat hem betreft was hun āMessiasā een vrij man. Maar dat wilden de Joden nu juist niet! Jezus moest verdwijnen, eens en voor altijd. Jezus hun koning? Dat nooit, de keizer was hun koning. Als Pilatus Jezus vrijuit wilde laten gaan, was ook hij geen vriend van de keizer. Van die woorden werd Pilatus toch wel een beetje bang. Hij geen vriend meer van de keizer? Dat was hem het leven van de Jood Jezus niet waard. Daarom stemde hij alsnog erin toe Jezus te laten kruisigen. Maar niet zonder wraak te nemen op de Joodse leiders18.
Eerst liet hij Jezus door zijn soldaten verkleden als 'Jodenkoning' en vervolgens bespottelijk maken door Hem te slaan en te bespugen. Toen zij Jezus naar de executieplaats brachten, liet hij een toevallige voorbijganger het dwarshout van zijn kruis dragen19. Een 'koning' kon toch moeilijk zijn eigen 'bagage' dragen of voortdurend letterlijk plat op zijn gezicht gaan20. Om het plaatje compleet te maken gaf Pilatus opdracht om op het bordje waarop de aanklacht tegen de gekruisigde stond, te schrijven dat Hij de koning van de Joden was. Dat laatste ging de Joden echter te ver. Dat raakte Jezus niet meer maar de Joden zelf. Jezus was hun koning niet, dat had Hij alleen maar gezegd. Jezus zei volgens hen wel meer dat niet waar was. Zoals dat Hij de tempel in drie dagen zou opbouwen. Dus dat Hij de Messias was. Dat kon gewoon niet waar zijn. Als Hij de Messias was en de tempel, waarvoor mensen 46 jaar nodig hadden gehad om te bouwen, in drie dagen kon opbouwen, kon Hij zichzelf toch op zijn minst wel van het kruis redden. Als Hij de Zoon van God was, zou God Hem toch wel redden van de zekere dood aan het kruis? Dat Jezus, juist omdat Hij de Messias was en Zoon van God, niet van het kruis kon en wilde afkomen, kwam in niemand op. Of toch wel.
EĆ©n van de misdadigers geloofde en begreep. Hij vroeg Jezus of Hij aan hem wilde denken wanneer Hij Koning in zijn Koninkrijk zou zijn. Reken maar dat er toen een hoongelach opging onder de Joodse leiders. Hoe kwam de man erbij te denken dat Jezus hem redden kon omdat Hij de Messias zou zijn of Zoon van God? Dat was Hij niet! Dat 'bleek' even later heel duidelijk toen Jezus in de helse pijn van het kruis ook de helse pijn van de hel onderging en uitschreeuwde: āEli, Eli, lama sabachtani?ā. De Joodse leiders hoorden daarin niet de smartelijke noodkreet van de Mens die God was en toch door God verlaten werd. Zij hoorden alleen maar het hulpgeroep van een mens die in zijn doodsangst roept om iemand machtiger dan hij. Voor Jezus was dat blijkbaar Elia die Hem kon redden van de helse pijn en dood. Maar Elia kwam niet21. Wel de dood. Goddank!
Want alleen door te sterven kon Jezus voor mensen de weg naar God weer vrij maken. En redden van de zonde en dood. Daarom scheurde op het moment dat Hij stierf, het gordijn in de tempel wat tot dan toe scheiding maakte tussen God en mensen doormidden als teken dat de weg naar God weer open was22. Daarom stonden doden op uit hun graf als bewijs dat de dood overwonnen was. Zelfs heidenen geloofden toen dat Jezus inderdaad de Zoon van God was. Een gekruisigde Christus Zoon van God! Nog wel in de mond van een Romein die alleen maar in de keizer van Rome een zoon van god zagen. Petrus, Johannes en Jakobus hebben toen vast en zeker terug gedacht aan de machtige dingen die zij op de berg hadden gezien. En aan de machtige woorden die zij toen hebben gehoord dat Jezus de Zoon van God is. Mochten zij daarom niet daarover niet spreken. Opdat 'heidenen' Joden ten voorbeeld zouden zijn te geloven dat Jezus de Christus is en Zoon van God? Ichtus!23
1 Uit de meeste vertalingen van Lucas 4,22 krijg je de indruk dat mensen zich verwonderden over Jezusā woorden en bijval getuigden. De kanttekeningen van de Statenvertaling roepen een heel ander beeld op. Bijval zou beter vertaald zijn met āgetuigenisā in de zin van een aanklacht bij de overste van de synagoge. Dat zou betekenen dat de mensen over Jezusā woorden van genade een klacht indienden bij de overste van de synagoge.
2 Tot in onze tijd denken de Joden nog steeds dat zij door goede werken en precies te doen wat de wet van hen vraagt de komst van de Messias te kunnen bespoedigen. Hoewel dat geloof al voor Jezusā tijd bestond kreeg het nieuwe impulsen door het gedachten van de Jood Mozes Maimonides (Ā± 1135-1204).
3 De Romeinen hadden Juda en Galilea onbetekenende provincies van het gewest SyriĆ« gemaakt. Een gewest stond onder het gezag van een senator. Quirinius was bijvoorbeeld zoān senator (Lucas 2,1-2). Het gezag over een provincie was in handen van een procurator. Pilatus (een Romein) was bijvoorbeeld procurator over Judea en Herodes over Galilea. (Lucas 3,1a). Om een volksopstand te voorkomen hadden de Romeinen de FarizeeĆ«rs echter nog een zekere macht gelaten (Johannes 11,48).
4 De gespannen verhoudingen tussen de Joden en de Edomieten leek in de tijd van de Makabeeƫn eens en voor altijd tot het verleden te gaan behoren toen Johannes Hyrhamus de Edomieten in 125 v. Chr. overwon en dwong zich te laten besnijden en over te gaan tot het Jodendom. Maar de Romeinen haalden daardoor een streep met de benoeming van Herodes tot procureur van Galilea.
5 In de Bergrede vinden we daarvan een paar duidelijke voorbeelden. Jezus citeert daar de wet en de profeten en voegt daaraan steeds toe: En ik zeg jullieā¦.
6 In onze tijd zijn er theologen die ontkennen dat Jezus de Zoon van God is. Prof Alvar Ellegard schrijft bijvoorbeeld in zijn boek 'Jezus - honderd jaar voor Christus' dat Jezus een profeet was die ongeveer 100 jaar voor het begin van onze jaartelling leefde. Door de uitspraken van de apostel Paulus, die naar zijn zeggen in een geestvervoering in de hemel was geweest (2 Korintiƫrs 12,2) en daar Jezus had gezien en gesproken (Galaten 1,11-12), zou Jezus een goddelijke figuur en de beloofde Messias zijn geworden. Dit beeld zou vervolgens verder uitgewerkt zijn door 'evangelisten' die in de 2e eeuw na het begin van onze jaartelling de evangeliƫn schreven om het hoofd te bieden aan allerlei spanningen en conflicten die in de vroegchristelijke kerk waren ontstaan.
7 Gath-Hefer, het huidige Khirbet-es-ZurrĆ¢, is een dorpje ten NO van Nazareth. (Jona 1,1 en 2 Kon 14,25
8 Ook in onze tijd zien sommigen Jona niet als een profeet. In de Willibrord-vertaling van de Bijbel wordt bijvoorbeeld gezegd dat het verhaal van Jona een anekdote is. Maar als Jona geen profeet zou zijn geweest, heeft het teken wat Jezus gaf van Zijn dood en opstanding geen waarde en wordt het geloof aan Zijn dood en opstanding in feite ontkracht. (Matteus 12,40).
9 Sommige mensen in onze tijd menen zelfs dat Judas Iskarioth, de enige discipel die uit Judea kwam en die misschien daarom de sterkste ideologische motieven had discipel van Jezus te zijn, zo teleurgesteld was dat Jezus het koningschap over Israƫl niet opnam, dat hij daarom Jezus aan de Joodse leiders heeft overgeleverd. Maar toen die leiders Hem daarop gevangen namen en Hem op volstrekt onwaardige manier wilden veroordelen, zag hij in dat hij zich heel erg vergist had en hebben ingezien dat Jezus' koningschap juist niet van deze aarde was. Daarover zou Judas zo ontdaan zijn geraakt, dat hij niet verder meende te kunnen leven.
10 Dat Jezus als Christus voor de discipelen onverenigbaar was met lijden en sterven bleek wel toen Jezus dat had gezegd en Petrus Hem apart nam en tegen Hem zei dat Hij niet van die gekke dingen moest zeggen. (Marcus 8,32).
11 De kruisdood werd door de Romeinen vooral in de bezette gebieden toegepast en gold als de meest wrede en mensonterende executie. Het slachtoffer werd naakt met de armen wijd uiteen met twee grove spijkers door de polsgewrichten op het kruis gespijkerd, waarbij de zenuw van de hand werd beschadigd waardoor een folterende pijn en kramp ontstond. Door het gewicht van het lichaam zakte de borstkas van het slachtoffer naar beneden en kon hij nauwelijks meer inademen en stikte hij binnen een kwartier tot een half uur. Om het lijden te verlengen werden de voeten van het slachtoffer op elkaar geplaatst ook aan het kruis gespijkerd. Kreeg hij het benauwd doordat zijn borstkas inzakte, dan zou hij zich uit een natuurlijke reactie proberen op te richten om adem te kunnen halen. Maar wanneer hij zich oprichtte, gaf dat een verschrikkelijke pijn in zijn doorboorde voeten en zijn door geseling opengereten rug die langs het ruwe hout schuurde. Die opeenvolgende marteling van zowat stikken en verschrikkelijke pijn lijden kon uren duren. Soms werd daaraan een eind gemaakt door de benen van het slachtoffer te breken. Dan kon hij zich niet meer oprichten en stierf het slachtoffer alsnog en snel door verstikking.
12 De Bijbel geeft weliswaar geen impressie van de reactie van de discipelen. Maar we mogen er rustig van uit gaan dat zij verrast werden door Jezus'' uitspraak dat Hij gekruisigd zou worden. Tot dat moment was er nog nooit enige aanleiding geweest te veronderstellen dat de Romeinen hen wilden doden. Met de Joden lag dat heel anders, die probeerden Hem voortdurend te doden om wat Hij zei en deed.
13 In onze tijd zijn er heel bijbelgetrouwe bijbeluitleggers die meer en meer ruiMatteuse laten voor de gedachte dat Jezus niet op een zondag Jeruzalem is binnengehaald, maar op een maandag. Men leze hierover bijvoorbeeld 'Christus op aarde' van Dr. J. van Bruggen. In onze tijd krijgt ook de gedachte meer en meer aanhang dat Jezus niet op een vrijdag (Goede Vrijdag) is gestorven, maar op een donderdag. (In een volgend hoofdstuk wordt hieraan opnieuw en ruimer aandacht gegeven.) Dan zou Jezus dus op een woensdag gezegd hebben dat Hij gekruisigd zou worden, een dag voor Zijn kruisiging en twee dagen na Zijn intocht in Jeruzalem.
14 In de Middeleeuwen heeft de Joodse geleerde Maimonides mede op grond van de profetie van Zacharia verklaard dat de Messias herkend kon worden doordat hij de tempel in 3 dagen zou opbouwen.
15 Hoge Raad bestond namelijk voor de helft uit Farizeeƫrs en voor de andere helft uit Sadduceeƫrs (Handelingen 23,6a).
16 Kruisiging was een typisch Romeinse terechtstelling, die niet door de Joden mocht worden toegepast. (Johannes 18,31-32). Er zijn bijbelverklaarders die in het verbod lezen dat de Romeinen de Joden ook in hun rechtspraak beperkingen hadden opgelegd. Maar dat klopt toch niet helemaal. Diverse keren hadden de Joden geprobeerd Jezus door steniging om het leven te brengen. Ook in het openbaar, zoals in Nazareth (Lucas 4,29-30a). Later zou ook Stefanus in het openbaar gestenigd worden (Handelingen 7,59-8,1a). Het verbod waarover de Joden spraken ziet op de kruisiging. Want dat was de dood waarover Jezus gesproken had (Matteus 26,1).
17 .De Joden zouden nadien en tot in onze tijd toe Jezus' kruisdood als bewijs aanvoeren dat niet zij maar de Romeinen Jezus ter dood gebracht hadden. (Bron: Jom Jom, onderwijsboek voor de Joodse jeugd geschreven door D.Hausdorff)
18 .Dat Pilatus de Joden wilde irriteren met Jezus als 'hun koning' lijkt wel aannemelijk. Want toen Jezus gekruisigd was liet hij op het bordje boven het kruis de 'aanklacht' vermelden dat Hij de koning van de Joden was, waarover de Joden uiterst geĆÆrriteerd raakten.(Johannes 19,19-21)
19 Ment denkt wel eens dat Jezus een compleet kruis moest dragen. Maar dat was niet de gewoonte van de Romeinen; het slachtoffer moest alleen het dwarshout dragen.
20 Voorafgaand aan de kruisiging werd een tot kruisiging veroordeelde extra gemarteld. Allereerst werd de huid van zijn rug helemaal open gereten door geseling. Vervolgens werden zijn armen gestrekt en werd het dwarshout van het kruis op zijn kapot geslagen rug en schouders gebonden. Zo moest hij naar de executieplaats lopen. Omdat het slachtoffer op die manier topzwaar was, viel hij voortdurend plat voorover. Zijn val breken met zijn handen kon hij niet en door het 30 tot 50 kg zware hout viel hij steeds plat op zijn gezicht, wat zeer ernstig gelaatsletsel tot gevolg had.
21 Elia was namelijk al gekomen in de persoon van Johannes de Doper. (Matteus 11,14)
22 Het zware gordijn voor het heilige der heiligen verborg Gods aanwezigheid voor mensen en was symbool van de versperring van de weg naar Gods troon. Niemand, behalve de hogepriester eenmaal per jaar, mocht het heilige der heiligen betreden. (Hebreeƫn 9,7)
23 Het Griekse woord āichtusā (vis) werd door de vervolgde christenen in de eerste eeuwen na Christus als een afkorting gezien van de woorden I(ĆØsous) Ch(ristus) Th(eou) U(ios) S(otĆØr) wat betekent Jezus Christus (Messias), Gods Zoon, Verlosser. De gestileerde afbeelding van de vis werd door hen, net zoals in onze tijd opnieuw, als een herkenningsteken voor Christenen gebruikt. Wanneer een Christen met een onbekende in gesprek raakte, tekende hij min of meer terloops met zijn voet of tenen een boog in het zand. Wanneer die ander ook een Christen was, tekende hij net zoān boog over de eerste heen waardoor de gestileerde vorm van een vis ontstond.