11. De weg, de waarheid en het leven

Dat uiterlijke vroomheid soms puur ongeloof verbergt, maakte Jezus eens duidelijk toen Hij de FarizeeĆ«rs vergeleek met witgekalkte graven. Aan de buitenkant helder wit en schoon, maar van binnen vol dood en bederf. Hij noemde de FarizeeĆ«rs slecht gewassen vaatwerk. En zei daarmee dat hun kennis van Gods wet grof egoĆÆsme verhulde1.  Jezus maakte dat beschamend duidelijk door de FarizeeĆ«rs slecht gewassen vaatwerk te noemen. Van buiten helder en schoon, maar van binnen vol roof en hebzucht. De FarizeeĆ«rs en Schriftgeleerden wisten precies te vertellen wat Gods wet van mensen vroeg, maar zelf leefden zij er niet naar. Hun vrome gedrag was namelijk niet op God gericht, maar op zichzelf en bedoeld om op te vallen bij de mensen. Met hun kleding en talloze religieuze versieringen. Vooral met hun lange openbare gebeden, waarin wel veel zelfvoldaanheid klonk, maar nauwelijks enige ootmoed of deernis. En wie egoĆÆsme in zijn leven toelaat, laat geen ruimte voor naastenliefde. Dan interesseert het je niet hoe het met anderen gaat. Dan telt je naaste niet, behalve wanneer jij van hem of haar beter kunt worden. Zo was het ook bij de FarizeeĆ«rs. Zij gaven tot op de cent nauwkeurig hun kerkelijke bijdragen, maar om de nood van hun medemens bekommerden zij zich niet. Sterker nog, zij roofden liever de laatste stuiver van weduwen en wezen dan dat zij hun diaconale hulp boden.

Het was dus geen wonder dat Jezus zo fel tegen de FarizeeĆ«rs uithaalde en gewone mensen waarschuwde het voorbeeld van de FarizeeĆ«rs onder geen voorwaarde te volgen. Want het ergste van hun schijnheilig gedrag was dat zij daarmee anderen in de weg stonden om het Koninkrijk van God binnen te gaan. Terwijl een mens het al zo moeilijk heeft de weg naar God te vinden. Vooral wanneer hij het geloof in zichzelf zoekt. Of niet gelooft dat het geloof al vĆ”n hem is, als hij gelooft dat het vĆ³Ć³r hem is. Dat laatste kan heel gemakkelijk gebeuren wanneer het verstand van een mens zijn geloof in de weg zit of de traditie van de kerk. Daarvan hadden de discipelen in het begin ook nog wel eens last. Daardoor begrepen zij vaak ook niet wat Jezus bedoelde. Of hadden zij Zijn uitleg nodig. Tot in het laatst van Zijn optreden op aarde. Want toen Jezus na het vertrek van Judas tijdens Zijn laatste Paasmaaltijd zei dat ook Hij hen binnenkort verlaten zou, vroeg Petrus verbaasd waar Hij naartoe zou gaan. En waarom hij niet mee kon. Eigenlijk waren dat vragen naar een heel bekende weg. Want toen zij nog in Galilea waren had Jezus al gezegd dat Hij in Jeruzalem de weg van lijden en dood zou gaan. Tijdens hun reis naar Jeruzalem had Hij dat nog eens heel nadrukkelijk herhaald. Petrus wist ook heel goed hoe gevaarlijk het voor Jezus was om naar Judea te gaan. Want toen Jezus Zijn zieke vriend Lazarus in BethaniĆ« wilde opzoeken, wilden de discipelen dat absoluut niet omdat dat veel te gevaarlijk was voor Hem. Thomas was de enige die desnoods wilde gaan. Ook al zou hun dat het leven kosten. Dat waren bepaald geen holle woorden die hij sprak. Dat kon van Petrus niet altijd gezegd worden.

Tijdens Jezusā€™ laatste Sedermaaltijd had hij bijvoorbeeld gezegd dat hij alles voor Hem over had. Maar nauwelijks een paar uren later ontkende hij in alle toonaarden dat hij Jezus kende. Daarom verweet Jezus Thomas niets toe hij Hem vroeg welke weg Hij zou gaan. Het enige dat Jezus tegen hem zei was dat Hij de weg is en dat mensen alleen maar langs die weg tot God kunnen komen. Het enige, maar wat een verreikend antwoord! Vooral voor Thomas, de man die een paar dagen eerder nog met Jezus wilde sterven! Geen woord over het ongeloof dat Thomas een paar dagen later leek te tonen over Jezusā€™ opstanding uit de dood. Overigens is het nog maar de vraag of Thomas in dat opzicht wel zo'n ongelovige Thomas was. Zeker niet in vergelijking met de tien andere discipelen. Zij geloofden er niets van wat de vrouwen vertelden over Jezus' opstanding. Net zomin als het verhaal van de twee mannen die onderweg naar hun werk Jezus gezien hadden maar wel heel anders dan zij gewend waren. Bij Petrus, Johannes en Jakobus moet het verhaal een schok van herkenning hebben gegeven. Zij hadden Jezus immers op de berg gezien in een heel andere gedaante en Jezus had hun toen verboden daarover te spreken tot na Zijn opstanding uit de dood! Petrus is daarop dadelijk naar het graf gegaan om te zien wat er gebeurd was. Hij zag echter alleen een leeg graf en lege windsels van een dode. Of toch niet, toen hij vol met vraagtekens terug ging naar de andere discipelen, heeft hij Jezus ontmoet2. Toen moesten de discipelen wel geloven dat Jezus was opgestaan.

Zo leek het althans toen de discipelen uit EmmaĆ¼s hen vertelden gesproken en gegeten hadden. Toch geloofden zij niet echt en voluit. Want toen Jezus nog diezelfde avond plotseling in hun midden stond geloofden zij niet dat Hij het was. Zelfs niet toen Hij hun de wonden in Zijn handen en voeten toonde. Behalve Thomas een week later, toen hij Jezus' geheelde wonden zag, beleed hij stamelend zijn geloof en noemde Hem zijn God en Heer! Thomas was dus eigenlijk helemaal niet de ongelovige Thomas die de mensen van hem hebben gemaakt. Filippus kwam daarvoor mogelijk eerder in aanmerking. Want zo enthousiast als Filippus was toen hij Jezus voor het eerst ontmoette, zo gereserveerd was hij later. Dat was hij al in de tijd van Jezus' broodwonder in Galilea. Toen Jezus hem vroeg hoe zij voor een paar duizend man aan brood konden komen, vroeg Hij dat niet om Filippus brood te laten halen, maar om hem te ontdekken aan zijn ongeloof. Filippus geloofde namelijk niet Jezus voor zoveel mensen en op die plaats voor eten kon zorgen. Verstandelijk bezien had Filippus nog gelijk ook. Nergens was in die stille streek aan de overkant van het meer en zo laat op de dag brood te koop. En zelfs als er al brood te koop zou zijn, dan hadden zij bij lange bij niet genoeg geld bij zich om voor zoveel mensen brood te kopen.

Tijdens Jezus' laatste Paasmaaltijd was Filippus nog steeds dezelfde kritische rationalist als aan het Meer van Galilea. Want toen Jezus zei dat de discipelen door Hem de HERE God kenden en konden zien, had Filippus haast smalend gezegd dat Jezus God maar eens aan hen moest laten zien. Filippus wist toch beter! Hij liep toch lang genoeg mee om te weten wie Jezus was. Hij had toch ook de bewijzen gezien dat Jezus de Zoon van God is. Maar Filippus zat met een probleem waarmee heel veel mensen worstelen, zijn verstand zat hem in de weg om te kunnen geloven. Wanneer verstand het wint van geloof is een mens de weg naar God en eeuwig leven kwijt. Eeuwig leven heeft namelijk niets met je verstand te maken. Maar alles met geloof en vertrouwen. Sommige 'verstandige' theologen van onze tijd zien dat wel eens over het hoofd. Zij zeggen dan bijvoorbeeld dat de evangelisten Jezus bepaalde woorden in de mond hebben gelegd om hun evangelie meer inhoud en zeggingskracht te geven3. Of dat de vroegchristelijke kerk de verhalen van de evangelisten zodanig heeft omgevormd dat een beeld van Christus ontstond dat de kerk wilde dat zou ontstaan4. Zo gaat dat wanneer het verstand het wint van het geloof. Dan ziet een mens het grote wonder van Gods genade niet meer. Dan kan hij niet meer geloven dat God Zijn Zoon naar de aarde zond om Zijn woorden van eeuwig leven te spreken. Dan zijn de wonderen die Jezus deed geen bewijzen meer dat Hij de Zoon van God is, maar hooguit symbolische verhalen met een verborgen boodschap5. Jezus is dan niet meer dan een mens. Of hooguit de zonderling die in navolging van Johannes de Doper het land doortrok om mensen de weg naar God te wijzen6. Wanneer je ā€˜verstandā€™ het wint van je geloof, ga je voorbij aan de waarheid. Dan geef je ruimte aan de twijfel. En blokkeer je voor jezelf de weg naar God. Dat was precies wat Adam deed. Door verstand boven geloof en vertrouwen te stellen at hij van de boom waarvan hij niet mocht eten en raakte hij de weg naar eeuwig leven kwijt. Toen ging hij, en alle mensen na hem, eigen wegen. Doodlopende wegen. Daarom heeft God Zijn Zoon naar de aarde gezonden. Om mensen opnieuw de weg naar Hem te wijzen. Uit zichzelf hadden mensen die weg nooit gevonden. Mensen kiezen liever de brede weg. Daar is volop ruimte. Vooral ruimte om jezelf te zijn. Die is er niet op de smalle weg. Daar is alleen maar ruimte voor liefde. Liefde voor God en de naaste.

Aan de vooravond van de dag dat Jezus die weg van de liefde via kruis en graf zou gaan, heeft Hij Zijn discipelen die weg van liefde gewezen met de opdracht elkaar lief te hebben. Daaraan zouden de mensen kunnen zien dat zij bij Jezus hoorden. Die opdracht geldt nog altijd vooral voor je broeders en zusters in de kerk. Ook voor de toon waarop wij met broeders en zusters spreken. De discipelen wisten dat wel. Het gebod tot liefde is kort samengevat dat wat de hele wet van God van mensen vraagt! Met die opdracht tot liefde hadden de discipelen dan ook geen enkele moeite. Veel meer moeite hadden zij met Jezus' woorden dat Hij hen zeer binnenkort verlaten zou. Zij zouden hem niet kunnen volgen naar de plaats waarheen hij zou gaan.

Dat Jezus daarmee de weg naar kruis en graf bedoelde, zagen zij toen nog niet. Petrus vroeg daarom verbaasd waar Jezus naartoe zou gaan en waarom hij Hem niet kon volgen. Thomas vroeg nog welke weg Jezus precies bedoelde. Filippus, de rationalist, ergerde zich alleen maar aan de vage beelden waarin Jezus sprak. Als Hij hun de weg naar God wilde wijzen, deed Hij er beter aan hun God te laten zien! Dat Jezus Zelf de weg naar God en eeuwig leven is kwam niet in hen op. Toch was dat precies wat Jezus hen zei: ā€œIk ben de weg, de waarheid en het leven; Ik ben de enige weg tot de Vader." Later, toen de Heilige Geest hun de weg naar de waarheid had gewezen, werd dat allemaal heel anders voor de discipelen. Toen zij eenmaal zagen hoe ver de liefde van Christus reikt, hebben zij overal en aan iedereen verteld van de weg van liefde, vertrouwen en eeuwig leven. Zij deden dat met zoveel enthousiasme en overtuiging dat de mensen het evangelie van Jezus de ā€˜Leer van de Wegā€™ gingen noemen7 en de Christenen in Damascus 'de Aanhangers van de Wegā€™8. Misschien wel het meest door het werk van de evangelistdiaken Filippus9, de naamgenoot van de 'ongelovige Thomas' Filippus. Nadat hij de Ethiopische minister van financiĆ«n de weg van Jezus had gewezen was hij namelijk in Caesarea gaan wonen en mogelijk vandaar uit ook de mensen in Damascus verteld heeft dat Jezus de enige weg naar God is.

Overigens stond die blijde boodschap wel heel erg dwars op het Joodse geloof en was het eigenlijk een wonder dat er nog Joden waren die in Jezus Christus gingen geloven. Volgens het Joodse geloof heeft een mens namelijk helemaal geen Middelaar nodig om tot God te komen10. Zo dachten de discipelen aanvankelijk ook. Maar na Pinksteren hadden zij mogen inzien hoe fout die gedachte was, dat alleen Jezus Christus de weg naar God weer open kan maken. Toen was voor hen ook ineens helder wat Jezus bedoeld had, toen Hij tegen de Samaritaanse vrouw zei dat door Zijn komst op aarde het niet meer van belang was wƔƔr mensen tot God bidden, maar hoe. Mensen moeten in geest en in waarheid tot God gaan. Door de Geest van de waarheid. Want waarheid heeft alles met vertrouwen te maken; waarheid is vertrouwen. In onze taal staan de woorden 'vertrouwen' en 'waarheid' ogenschijnlijk een heel eind bij elkaar vandaan. In andere talen, zoals in het Engels, is het verschil tussen truth (waarheid) en trust (vertrouwen) is maar ƩƩn letter breed. In de taal van de Bijbel heeft waarheid ook alles met vertrouwen te maken. In het Oude Testament lezen wij bijvoorbeeld dat toen David God dankte voor de vrede die Hij gaf, hij zei dat Gods woorden waar en betrouwbaar zijn. Toen Salomo de tempel in gebruik nam dankte hij God dat Zijn beloften waarheid geworden waren. Hij deed dat door te bidden met zijn armen uitgestrekt naar de hemel. Als een symbool van volkomen overgave en vertrouwen11. Ook het Nieuwe Testament maakt duidelijk dat vertrouwen alles waarheid te maken heeft. Johannes de Doper zei bijvoorbeeld dat God ƩƩn en al waarheid is. Hij sprak over Jezus als de door God gezondene, aan Wie mensen zich volkomen moesten toevertrouwen om eeuwig leven te ontvangen. En toen Jezus daarover sprak, deed Hij dat in het beeld van het blinde vertrouwen wat schapen in hun herder hebben. Schapen luisteren niet naar een vreemde. Zij luisteren alleen maar naar hun eigen herder. Want zijn stem kennen zij en hem alleen vertrouwen zij. Vervolgens zei Jezus dat Hij de Goede Herder is, die zijn schapen voedsel in overvloed geeft. Dat is eeuwig leven voor mensen. Dat is de waarheid, de zekerheid waarop mensen kunnen vertrouwen. Jezus sprak alleen maar woorden van waarheid. Want Hij was de waarheid. Jezus' woorden zijn dus heel anders en niet te vergelijken met woorden van mensen. Voor mensen zijn woorden van een ander vaak alleen maar waar wanneer zij sporen met eigen gedachten of denkbeelden. En is de waarheid alleen dat wat hun een goed gevoel geeft of waarbij zij zich geborgen voelen. Overigens blijft de echte waarheid, dus de kennis hoe dingen werkelijk zijn, voor mensen altijd verborgen. Mensen kunnen soms heel dicht bij de waarheid komen, maar nooit helemaal. Het blijft een benadering en is afhankelijk van de meetmethodes die mensen ter beschikking staan en de manier waarop zij met de meetresultaten omgaan. Vroeger dacht men bijvoorbeeld dat de aarde plat was. Later, toen inzichten veranderden en meetmethodes verbeterden, bleek de aarde rond te zijn. Hoe de waarheid veranderen kan wanneer kennis toeneemt of inzicht verscherpt, zien we als we de kennis van onze tijd over de sterrenstelsels of de uiterst kleine wereld van het atoom vergelijken met wat de mensen 100 jaar geleden daarover wisten. Toch is het nog maar de vraag of dat wat wij nu weten wel helemaal waar is. Het is daarom niets teveel gezegd dat de waarheid alles met vertrouwen en geloof te maken heeft. Geloven is immers erop vertrouwen dat waar is dat een mens niet kan meten of met zijn verstand omvatten. Bijvoorbeeld de onvoorstelbaar grote en allesomvattende liefde van Christus. Dat is voor een mens pas waar wanneer hij vertrouwt en gelooft in Jezus, de enige weg naar God en de waarheid en het leven.

Dat geloof in Jezus als Middelaar tot God valt, zoals al eerder in dit hoofdstuk gezegd, ver buiten de horizon van de Joden. Ook van de Joden in de tijd van Jezus. Om tot God te komen hadden zij geen Messias nodig. Daarvoor hadden zij de wet. Die was voor hen de waarheid. Want door te doen wat de wet zegt, konden mensen het weer in orde maken met God. Erop vertrouwen het Koninkrijk van God binnen te gaan. Maar dat hadden de profeten niet voor ogen toen zij over de waarheid spraken. Om tot God te komen moeten de mensen op Jezus vertrouwen en in Hem geloven. Daarom is Hij vol liefde en waarheid naar de aarde gekomen om mensen genade en echte waarheid te schenken. Dat is de belofte een nieuw mens te worden en de eis een nieuw mens te zijn. In het nieuwe testament heet dat 'besneden van hart' en in het oude testament 'helemaal op God gericht' te zijn. Want dat is pas leven. Dat was iets anders dan de Farizeeƫrs leerden. Daarom veroordeelde Jezus hen zo fel. Zij leerden de mensen wel de wet kennen maar ontnamen hun het zicht op de waarheid. Met hun wetskennis en menselijke uitleg daarvan blokkeerden zij zelfs de weg naar eeuwig leven.

Gelukkig was niet iedereen het spoor bijster geraakt. Maria en Martha, de zusters van Lazarus uit Bethaniƫ, leefden helemaal in het vertrouwen van opstanding uit de dood en eeuwig leven. Dat bleek wel toen Lazarus overleden was. Aanvankelijk zaten zij boordevol verwijt dat Jezus onvoldoende prioriteit gegeven had aan Lazarus' ziekte. Want, zo zeiden zij, als Hij eerder gekomen was, zou Lazarus vast niet zijn gestorven. Dat vond iedereen trouwens; als Jezus blinden weer ziende kon maken, kon Hij op zijn minst een zieke Lazarus beter maken. Bovendien had Jezus Zelf gezegd dat Lazarus niet sterven zou. Maar dat gebeurde wel toen Jezus twee dagen wachtte voordat Hij naar Bethaniƫ ging. Wat niemand wist of zelfs vermoedde, was dat Jezus met opzet die twee dagen gewacht had tot Lazarus gestorven was. Hij wilde namelijk met Lazarus' dood aan mensen duidelijk maken dat de weg van een mens niet hoeft op te houden bij dood en graf. Maar dat de weg van mensen via Zijn dood en graf naar eeuwig leven loopt. Aanvankelijk zagen Maria en Martha dat niet zo goed. Zij hadden meer oog voor hun verdriet en onverwerkt verwijt dat Jezus niet eerder gekomen was. Hadden zij zich daarom altijd zo voor Hem uitgesloofd? Toch leek Martha niet alle hoop te hebben verloren. Toen zij hoorde dat Jezus eindelijk naar Bethaniƫ onderweg was, is zij Hem ogenblikkelijk tegemoet gegaan. Met haar verwijt, maar ook met haar vertrouwen dat alles toch nog goed zou komen. Maria bleef thuis. Niet dat zij zonder hoop of vertrouwen was -zij was in het geloof misschien nog wel verder dan Martha- maar om de vrienden en kennissen te ontvangen die hen naar Joods gebruik de eerste zeven dagen na de begrafenis hen kwamen opzoeken om woorden van troost te spreken. Zo leken de woorden van Jezus te zijn bedoeld toen Hij tegen Martha zei dat Lazarus weer levend zou worden. Want Martha reageerde daarop met de voor Joden gebruikelijke woorden van geloof in de opstanding van de doden aan het einde van de tijd. Daarop leek ook Jezus' vraag aan te sluiten of Martha geloofde dat ieder die in Hem gelooft eeuwig leven zal. Dat geloofde Martha, dat maakte haar verdriet te dragen. Haast blij ging zij toen naar het dorp terug om Maria te laten delen in de troost die Jezus haar gegeven had. Maar dat Jezus Lazarus uit de dood weer in het leven van het hier en nu zou terug roepen, geloofde Martha niet. Want toen Jezus bij het graf was aangekomen en vroeg de steen weg te rollen, vond Martha dat maar niets. Lazarus dode lichaam was immers al tot ontbinding over gegaan. Dat veranderde echter totaal toen Jezus Martha om vertrouwen vroeg en Lazarus daadwerkelijk tot leven riep. Toen geloofde zij en velen met haar dat Jezus werkelijk de Messias was.

Voor de Joodse leiders was Jezus' geschenk van leven voor Lazarus, echter een handtekening onder Zijn eigen doodvonnis. Het werd toen voor Jezus zo gevaarlijk dat het niet langer vertrouwd was dat Hij Zich in het openbaar vertoonde. Hij is toen naar een dorpje aan de rand van de woestijn gegaan om daar de Paasdagen af te wachten. Ongetwijfeld hebben de discipelen daar veel gesproken over Lazarus' opstanding en het gigantisch toegenomen risico dat Jezus gedood zou worden. Misschien hebben zij zich daarbij ineens herinnerd wat Hij over Zijn lichaam en bloed gezegd had op de dag na het broodwonder aan het meer van Galilea. Dat een mens pas eeuwig leven heeft als hij deel heeft aan Zijn lichaam en bloed. Voor veel mensen waren die woorden toen reden geweest Jezus de rug toe te keren. Na Lazarus' opwekking uit de dood leken die woorden wel heel erg dichtbij te komen en concreet te worden. Vooral toen Jezus vlak voorafgaand aan de Paasdagen tijdens de Sedermaaltijd duidelijk maakte wat het betekent deel te hebben aan Zijn lichaam en bloed. Dat was niets minder dan eeuwig leven! Dat maakte Johannes zo blij dat hij daarover niet zwijgen kon en bij wijze van spreken van de daken schreeuwde: ā€˜God geeft eeuwig leven, in Zijn Zoon Jezus Christus!ā€™

Geloof jij dat ook?

Schreeuw jij dat ook van de daken?

Of zeg je dat alleen maar stilletjes in je hart.

Of hooguit onder het dak van je huis of kerk?


1 Jezus zegt dat de Farizeeƫrs het vaatwerk aan de buitenkant wel schoonmaken, maar van binnen het vuil van roof en hebzucht laten zitten.

2 Geen van de evangelisten vertelt over de ontmoeting die Petrus met Jezus na Zijn opstanding had (1 Cor 15,4-5). Lucas vertelt alleen dat Simon (opmerkelijk genoeg gebruikt hij ineens Petrus oorspronkelijke naam die 'verhoring' betekent) Jezus heeft gezien (Lc 24,34). Mogelijk heeft die ontmoeting plaats gevonden toen Petrus, nadat hij het lege graf gezien had in gedachten verzonken naar de andere discipelen terugging. (Lc 24,12

3 De bijbelonderzoeker Jacob Slavenburg schreef dit in 1995 in zijn boek 'Valsheid in geschrifte, de gespleten pen van bijbelschrijvers'. Hij zegt daarin onder meer dat Jezus na de wonderlijke spijziging in Galilea niet gezegd heeft dat een mens alleen maar leeft en kan leven (eeuwig kan leven) wanneer hij Zijn lichaam eet en bloed drinkt (Jh 6,53-56). Dat zou de vroegchristelijke kerk hebben toegevoegd aan het verhaal over de wonderlijke spijziging nadat het Avondmaal was ingesteld (Lc 22,19-20).

4 Jacob Slavenburg (zie ook voorgaande voetnoot) baseert zijn vermoeden dat de christelijke kerk de evangeliĆ«n bewerkt heeft tot een voor de kerk passend verhaal voornamelijk op het evangelie van Thomas dat in 1945 met 50 andere religieuze geschriften gevonden werd in Nag Hammadi (een plaats 100 km ten noorden van Luxor in het zuiden van Egypte). Hoewel niet zo letterlijk gezegd treffen we soortgelijke twijfel zaaiende woorden aan in het boek van Prof Alvan Ellegard  'Jezus - Honderd jaar voor Christus'

5 Barbara Thiering schrijft dat bijvoorbeeld in haar boek ā€˜Jesus the manā€™. Als voorbeeld daarvan noemt zij het wijnwonder in Kana. Jezus zou niet echt het water in wijn hebben veranderd. Johannes wilde met dit verhaal zeggen dat Jezus brak met de traditie van de Essenen. Zij kenden namelijk twee inwijdingsrituelen. De eerste, voorlopige, was een doop met water. En als iemand twee jaar later besloot definitief toe te treden en een celibatair leven te leiden, werd hij ingewijd met wijn, de ā€˜dronk van de gemeenschapā€™. Jezus heeft deze traditie doorbroken door ook mensen die getrouwd of slaven zijn toe te staan Zijn volgeling te worden.

6 Op de achterzijde van het boek van Barbara Thiering staat bijvoorbeeld : Jezus was de leider van een radicale groepering van Esseense priesters. Hij werd niet uit een maagd geboren en stierf niet aan het kruis. Hij was vader van een gezin en getrouwd met Maria Magdalena van wie Hij later scheidde.

7 In de Nieuwe Nederlandse Bijbelvertaling (NBV) wordt de christelijke geloofsleer in de tijd van de apostelen -in de GNB de ā€˜christelijke geloofsbewegingā€™ genoemd) de ā€˜Weg van de Heerā€™ (Hd 18,25) of de ā€˜Weg van Godā€™ (Hd 18,26) genoemd.

8 In navolging van de Willibrord-vertaling van de Bijbel (1995) worden de Christenen in Damascus in de nieuwste vertaling van de Bijbel, de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV), de ā€˜Aanhangers van de Wegā€™ genoemd. In andere vertalingen is de relatie met de weg die Jezus zei te zijn, wat minder sterk tot uiting. De Groot Nieuw Bijbel spreekt van 'aanhangers van de nieuwe beweging' . Wanneer we met deze kennis de NBG-vertaling van Handelingen 9 lezen krijgen de woorden 'mannen en vrouwen die van die weg zijn' ineens een concrete betekenis. In Het Boek is de relatie met de Weg die Jezus wees helaas wat minder sterk, hoewel daarin heel sterk wordt uitgedrukt dat de Christenen in Damascus volgelingen van Jezus waren..(Hd 9,1-2a

9 Zie hoofdstuk 2 over de evangelist Filippus (Hd 21,8) die in Samaria (Hd 8,5), de Gaza-strook (Hd 8,20) en Asdod (Hd 8,40) optrad.

10 In het Joodse boekje Jom Jom (1974 D.Hausdorff, uitgegeven door het Nederlands IsraĆ«lietisch Kerkgenootschap) staat letterlijk : "Volgens het Christendom kan men God alleen naderen door bemiddeling van Christus, die de bemiddelaar tussen God en mens genoemd wordt. (ā€¦) Het Jodendom heeft heel andere opvattingen hierover. (ā€¦) Er staat volgens onze opvatting niets en niemand tussen ons en God, en we kunnen in ons gebed ons direct tot God richten, Gods hulp afsmeken, Gods steun vragen.

11 Als wij gaan bidden, zijn velen van ons gewend de handen te vouwen en de ogen te sluiten. Wij ervaren dat als een eerbiedige houding. Dat is ook zo en daarvan moeten wij vooral niets afdoen. Toch is er ook iets voor te zeggen om te bidden zoals Salomo dat deed. Met gesterkte armen en open handen en in vertrouwen opzien naar God. Gevouwen handen kan voor soms voor sommige mensen ook wel eens betekenen dat zij iets voor zichzelf houden, dichtbij zichzelf en niet zichtbaar voor een ander. (Denk bijvoorbeeld aan de bede van Psalm 139,23