Plaats muis hier even voor: Levi de tollenaar 1.
De laatste tijd kon hij zich niet op straat vertonen of hij werd door een stel kinderen uitgejouwd met ‘Levi, shekel, Levi shekel’. Hoe kwamen ze er bij! Dat hadden ze vast niet van zichzelf2. Het kon niet anders dan dat hun ouders hen dat hadden geleerd. Het klonk daarom als ‘Kaalkop, schiet op’3. Hij was, net zoals bij Elisa, erger dan een melaatse4. Een paria die niet in hun gemeenschap thuis hoorde5.
Niet alleen omdat hij de importbelasting inde over de goederen die vanuit het noorden en overjordaanse naar en via Kafarnaum geïmporteerd werden6. Dat ook. Maar het was vooral omdat hij de bijzondere belasting inde die Pilatus had ingevoerd om de Joden te grieven. Een soort hoofdgeld, precies evenveel als de jaarlijkse tempelbelasting7. Een dubbeldrachme8, twee daglonen.
Te betalen met een speciale munt waarop de afbeelding van de keizer stond met het opschrift ‘Tiberias, Verheven Zoon van de Goddelijk Verhevene’9. Betalen met die munt betekende voor de meeste Joden niets meer of minder dan dat zij daarmee erkenden dat de keizer god is. Levi vond dat eerlijk gezegd wel heel ver gezocht. Voor hem was de munt niet meer dan een gewone belastingmunt.
Voor Jezus trouwens ook. Want toen de Farizeeërs Hem eens vroegen of het toegestaan was met die munt belasting aan de keizer te betalen antwoordde Jezus: ‘Geef me eens een munt, wiens afbeelding staat daarop en van wie is het opschrift?”10. Van de keizer dus. “Wel”, zei Jezus toen, “geef dan aan de keizer wat van de keizer is”11. Geen woord over goddelijke erkenning of aanbidding.
Ook geen verbod of ontmoediging die belasting te zoals de Farizeeërs later beweerden dat Jezus gezegd zou hebben12. Eerder een gebod. Of beter een ander, veel verder reikend, gebod: “En geef aan God wat van God is13”. Wat een geweldig antwoord: Geef aan de keizer dat het beeld van de keizer draagt en aan God dat Zijn beeld draagt14!
Wat dat precies betekende leerde Levi een paar dagen later. Voor zijn huis zat hij wat te kijken naar Jezus en de Hem omringende mensenmenigte die juist voorbij kwamen15. Eerlijk gezegd had hij wel wat sympathie voor Jezus. Jezus at immers bij sommige collega’s van hem16. Alsof zij bij Hem en Hij bij hen hoorde17.
Maar Levi piekerde er niet over ook mee te lopen. Zijn leef- en geloofsgemeenschap waren immers geen veilige havens voor hem. Hij bleef waar hij was. Of toch niet. Want toen Jezus naar hem toe kwam en hem vroeg Hem te volgen18 deed hij dat prompt19. Hij mocht tegelijk Levi en Matteus zijn20! Een man die zich hecht aan een ander21 en tegelijk geschenk van God is22.
Een man ook met oog voor details. Dat had hij geleerd als tollenaar. En dat mocht hij nu gebruiken om voor anderen heel precies op te schrijven wat Jezus zei en deed23. Levi en Matteus zijn. Dat was een feest waard. Ter ere van Jezus24. Omdat er voor hem toch een veilige haven was. Veilig in Jezus’ armen, veilig aan Jezus’ hart.
1 De meeste Bijbelverklaarders (ook de Bijbelse Encyclopedie) gaan ervan uit de tollenaar Levi en evangelist/apostel Matteus één en dezelfde persoon zijn. Toch zijn bij deze aanname vraagtekens te plaatsen. Zie o.m. Dr. Jakob van Bruggen in Christus op aarde 9.7
2 Van oudsher was de shekel (of sikkel) een hoeveelheid (gewicht) zilver of goud dat als betalingsmiddel gebruikt werd. Omstreeks 600 voor Christus kwamen munten in omloop. In Israël waren dat door de Griekse overheersing drachmen. In de Romeinse tijd kwamen daar ook de Romeinse denarius in omloop. En nog weer later de Joodse shekel.
3 2 Koningen 2,23
4 Dat Elisa kaal was en de kinderen hem als zodanig herkenden (2 Koningen 2,23) is erg onwaarschijnlijk. We zullen eerder aan het wegjagen van een melaatse of huidvraatlijder moeten denken. Iemand die melaats was/huidvraat had moest zijn haar los laten hangen (Leviticus 13,45 NBV) of –zoals de SV omschrijft- ‘zijn hoofd ontbloten’. De scheldwoorden 'Kaalkop, schiet op 'm op' kunnen dus ook betekenen: 'Melaatse, maak dat je weg komt'.
5 Leviticus 13,46b
6 Kafarnaum lag aan de rand van het meer van Galilea op de belangrijke (westelijke) handelsroute vanuit het noorden. Langs de oostkust van het meer liep ook een handelsroute, maar werd minder intensief gebruikt. Toen na de dood van Herodes de Grote in 4 na Chr. Galilea onder het bewind van Antipas werd gesteld en het overjordaanse Gaulanitus aan Filippus, moest ook tolgeld betaald worden over de goederen die vanuit Betsaïda ( naar Kafarnaum) werden gebracht. Zo ook de vis die de vissers uit Betsaïda gevangen hadden. Het zou dus heel goed kunnen zijn dat Petrus, Andreas en Filippus die aanvankelijk in Betsaïda woonden (Johannes 1,44) daarom naar Kafarnaum zijn verhuisd (Matteus 8,5 en 14).
7 Exodus 30,13-14 en 2 Koningen 24,4-5
8 Jezus betaalde ook de tempelbelasting. We lezen daarover in Matteus 17,24-27. In bek van de vis trof Petrus een vierdrachmenstuk aan, genoeg voor de tempelbelasting voor 2 personen, voor Jezus en Petrus.
9 Ontleend aan een preek van Ds M.A. de Niet over Marcus 12 (te vinden op de website van de GKv Groningen-Zuid)
10 Matteus 22,20
11 Matteus 22,21a.
12 Dat was toen de farizeeërs Jezus door Pilatus wilden laten berechten en beweerden dat Jezus de mensen opstookte die belasting juist niet te betalen (Lucas 23,2).
13 Matteus 22,21b
14 Genesis 1,27 en 5,1
15 Marcus 2,14a
16 Lucas 15,2.
17 Marcus 2,15
18 Lucas 5,27
19 Marcus 2,14b
20 Matteus 10,3
21 Wat de precieze betekenis is van de naam Levi is onduidelijk. De oorsprong van de naam is te vinden in Genesis 29,34. De Bijbelse Encyclopedie verwijst daarnaar en omschrijft de betekenis van de naam als ‘met hem verbonden’ of ‘gehecht aan’.
22 Matteus betekent letterlijk: Gift van Jehova
23 Het is dan ook geen wonder dat in het evangelie van Matteus de meeste verhalen over geld staan. In zijn tijd als tollenaar had Matteus verstand van geld en belasting en een nauwkeurige kennis over het geldwezen, zoals dat toen in gebruik was.
24 Lucas 5,29